Het is algemeen bekend dat de levensstandaard in Scandinavië als zeer goed staat aangeschreven; in zowel Zweden, Denemarken als Noorwegen komt een inwoner weinig te kort. Van deze landen bekleedt Noorwegen al jaren achtereen de eerste plaats in de Human Development Index (HDI). Noorwegen, het land van fjorden, gletsjers en het noorderlicht, lijkt in dit opzicht een waar walhalla. Maar wat houdt deze Human Development Index eigenlijk in? En hoe kan het dat juist Noorwegen zich jarenlang de nummer een mag noemen?
De HDI, ontwikkeld door de Pakistaan Mahbub ul Haq, werd in 1990 ingevoerd in een ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties. Het doel van de HDI was om de ontwikkeling van landen niet op te hangen aan het nationaal inkomen maar aan een nieuw mens-oriënterend concept. Ondanks de aanvankelijke twijfel dat het ondoenlijk was om alle menselijke aspecten in een enkele index op te nemen, waren de ontwikkelaars na afloop toch tevreden gezien het feit dat de nadruk op het nationaal inkomen afnam en er meer aandacht kwam voor de sociale omstandigheden in een land. De HDI bestaat in grote lijnen uit drie onderwerpen. Als eerste wordt gekeken naar de gezondheid, gemeten aan de hand van de levensverwachting. De tweede component van de HDI is onderwijs, gemeten aan de hand van het gemiddelde aantal jaren scholing van een 25-jarige en het verwachte aantal jaren scholing van een kind dat op het punt staat naar school te gaan. Het bruto nationaal product per hoofd van de bevolking (BNP per capita) vormt het laatste onderdeel.
Levensverwachting
Alle drie de componenten van de HDI worden gemeten in indices. Bij het meten van de index van de levensverwachting wordt de levensverwachting gestandaardiseerd aan de hand van een minimale waarde en een maximale waarde. De minimale waarde wordt gesteld op 20, omdat er wordt aangenomen dat een gemeenschap zal uitsterven indien personen niet ouder worden dan 20 jaar. Op basis van historische data wordt het maximale getal geschat op 85. De index van de levensverwachting (LEI) wordt dan als volgt berekend:
Onderwijs
Sinds 2010 bestaat er voor het meten van het onderdeel onderwijs een nieuwe methode. Waar aanvankelijk gekeken werd naar de geletterdheid en de percentages op scholen van de populatie, wordt er sindsdien anders gemeten, omdat geletterdheid geen goede uitleggende variabele van onderwijs bleek te zijn. De Education Index (EI) is opgebouwd uit twee andere indices; de Mean years of schooling index (MYSI) en de Expected years of schooling index (EYSI). Om deze indices te berekenen wordt wederom gewerkt met een minimum en maximum waarde.
De maximum waarde van MYS is 15 jaren omdat dit het verwachte maximum van 2025 wordt. Voor de EYS geldt 18 jaren, aangezien dit door de bank genomen het aantal jaren is voordat je je mastergraad behaalt. Als minimum wordt bij beide indices 0 genomen, omdat het natuurlijk mogelijk is dat iemand geen onderwijs volgt in zijn gehele leven. Het argument dat gemeenschappen niet zouden kunnen bestaan zonder onderwijs gaat niet op gezien het verleden.
De bovenstaande indices worden vervolgens samengevoegd tot één index: de VN gebruikt hiervoor het aritmetische gemiddelde. Soms wordt gewerkt met het geometrische gemiddelde, maar in de praktijk blijkt die nauwelijks af te wijken van de aritmetische:
Levensstandaard
Zoals eerder vermeld, wordt de levensstandaard in een land bepaald door het bruto nationaal product per hoofd van de bevolking (BNP per capita). Wederom wordt er gewerkt met een maximale en minimale waarde. De maximale waarde wordt vastgesteld op $75.000. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat een BNP per capita dat hoger is dan $75.000 geen verdere ontwikkeling voortbrengt in de menselijke ontwikkeling (Kahneman en Deaton (2010)). De minimale waarde is in dit geval $100. Dit wordt door de VN toegeschreven aan onmetelijke productie in een land die niet in de data wordt opgenomen. De Inkomens Index (II) wordt bovendien gemeten in een log-specificatie. Omdat het effect van de toevoeging van een extra dollar kleiner wordt naarmate het BNP per capita toeneemt, is het waarschijnlijk dat de reguliere transformatie met de maximale en minimale waarde een concave functie oplevert. Door een log-transformatie van de functie te nemen, wordt dit effect opgeheven.
Berekening HDI
De drie bovenstaande indices worden vervolgens samengevoegd om de HDI te bepalen. Dit gebeurt aan de hand van het geometrische gemiddelde. Sinds 2010 wordt dit gebruikt in plaats van het aritmetische gemiddelde. Dit is toentertijd veranderd omdat een geometrisch gemiddelde de eigenschap heeft om rekening te houden met grote verschillen tussen de onderdelen van dat gemiddelde. Mocht een land een hoog BNP per capita kunnen overleggen, maar staat daar tegenover dat het onderwijs in dat land achterblijft, dan heeft dat consequenties voor de HDI van dat land. In formule vorm ziet die berekening er dan als volgt uit:
“Mocht een land een hoog BNP per capita kunnen overleggen, maar staat daar tegenover dat het onderwijs in dat land achterblijft, dan heeft dat consequenties…”
Nummer 1 positie
Zoals eerder gerefereerd bekleedt Noorwegen al jaren op rij de hoogste positie op de ranglijst van de HDI. Hoe kan dit? Als we allereerst kijken naar de onderliggende factoren van Noorwegen zelf, levert dat de onderstaande grafiek op. Zoals valt te zien, heeft met name de onderwijsindex in Noorwegen sinds 1980 een behoorlijke inhaalslag gemaakt ten opzichte van de overige indices. Uit het rapport van de VN blijkt bovendien dat de HDI van Noorwegen sinds 1980 met 19,0% gestegen is.
Als we de ontwikkeling van de HDI van Noorwegen naast twee andere zeer hoog gerangschikte landen leggen, Nieuw-Zeeland en Nederland, valt het volgende op. Op het gebied van levensverwachting scoren alle drie de landen nagenoeg hetzelfde. Qua onderwijs doen Nieuw-Zeeland en Nederland het zelfs beter. Het opmerkelijke komt aan het licht als we naar het BNP per capita gaan kijken. Nederland en Nieuw-Zeeland hebben respectievelijk $42.397 en $32.569 als BNP per capita in 2013. Noorwegen springt hier in het oog met een BNP per capita van $63.909 (alleen dwergstaten zoals Qatar en Liechtenstein scoren hier hoger).
Keerzijde
Uit bovenstaande gegevens lijkt het alsof Noorwegen een paradijs op aarde is. Beter kijkend naar de economie van Noorwegen, kunnen we zien dat het land erg afhankelijk is van haar olie. De helft van de export bestaat uit de oliehandel. In de afgelopen tientallen jaren heeft de Noorse regering de inkomsten die gegenereerd werden uit de olie in een speciaal fonds gestopt. De doelstelling van het fonds was om het zo te laten groeien dat Noorwegen uiteindelijk ‘kon leven’ van de rente zonder dat de omvang van het fonds aangetast zou worden. Zoals Nederland de wereldbekende pensioenenpot (1162 miljard euro) heeft, zo heeft Noorwegen hun ‘oliefonds’ (813 miljard euro). Geen vuiltje aan de lucht dus, zou je denken. Het model van de Noren begint echter barstjes te vertonen. Sinds ongeveer een jaar is de olieprijs aan het dalen wat zijn uitwerking op de Noorse economie begint te krijgen. Er verdwijnen bijvoorbeeld veel banen.
“Het model van de Noren begint echter barstjes te vertonen. Sinds ongeveer een jaar is de olieprijs aan het dalen…”
Is Noorwegen niet té afhankelijk van haar olie? Volgens Hilde Bjørnland, een Noorse econoom, is de oliesector te groot, zijn de lonen te hoog en werken de Noren te weinig uren (FD, 2015). De Noren zijn op dit moment dan ook aan het onderzoeken of er veranderingen noodzakelijk zijn in bijvoorbeeld het door hun in het leven geroepen fonds. Toch wordt er ook in hetzelfde artikel gesteld dat Noorwegen door haar buffer in de vorm van het fonds wel tegen een flink stootje kan en dat het daarom nog niet te laat is om eventueel veranderingen in de indeling van de economie aan te brengen. In Nederland werd aanvankelijk ook nagedacht over een fonds voor het Groningse gas naar het Noorse model. Deskundigen komen nu echter terug op dat voorstel; Noorwegen zou het tonende voorbeeld zijn dat het model niet zou werken.
Dit artikel is geschreven door Jorrit Visser